Zes standpunten over betaalbaar wonen
Betaalbaar wonen is een breder begrip dan sociaal wonen. Terwijl sociaal wonen een sterk gereguleerde vorm van betaalbaar wonen is, wordt de term betaalbaar wonen nergens in regelgeving gedefinieerd. A+ ging in gesprek met zes verschillende betrokkenen – architecten, coöperaties en een projectontwikkelaar – die elk vanuit hun eigen positie een beter begrip van betaalbaar wonen trachten te geven.
AgwA – Studio Tuin en Wereld
De Scandinaviëblokken bestaan uit twee appartementsgebouwen in het voormalige havengebied in Gent met meer dan 300 woningen. Deze werden in de jaren 1960 als sociaal koopwoningproject gebouwd door een private ontwikkelaar voor personen met een laag inkomen. Ook vandaag zijn de bewoners nagenoeg allemaal eigenaar maar economisch fragiel, waardoor de nodige renovatie van de gebouwen velen zal dwingen hun woning te verkopen. Op initiatief van de stad Gent, in samenwerking met de Gentse Stadsbouwmeester en met de ondersteuning van Stedenbeleid Vlaanderen, werd vorig jaar een conceptstudie uitgeschreven naar de mogelijkheden rond de stedenbouwkundige inpassing, de energietransitie en de woonkwaliteit van de gebouwen. A+ ging in gesprek met Tomas Ooms (Studio Tuin en Wereld) en Harold Fallon (AgwA), die samen met Domus Mundi de conceptstudie uitwerken en aan de Stad voorleggen.
A+ Wat houdt jullie onderzoek precies in?
Agwa – Studio Tuin en Wereld De Scandinaviëblokken bestaan uit twee gebouwen, het ‘Zweden-gebouw’ en het ‘Finland-gebouw’. Wij concentreren ons onderzoek vooral op het ‘Zweden-gebouw’ – 224 appartementen, verdeeld over 17 verdiepingen en 3 kernen. Alle appartementen zijn monogeörienteerd naar het oosten of het westen met twee à drie slaapkamers en grote balkons. Het zijn kwalitatieve woningen maar slecht onderhouden. Er zijn ingrepen nodig op het vlak van van brandveiligheid, energie en onderhoud. We bekijken de problemen en mogelijkheden die het gebouw zelf biedt, niet alleen op energetisch vlak, maar ook de menselijke aspecten: wie woont er? Welke gemeenschappen, culturen, talen zijn er aanwezig? …
Gezien de economisch kwetsbare situatie van de meeste bewoners zal de mede-eigendom de werken niet kunnen betalen of zal een deel van de bewoners noodgedwongen hun woning moeten opgeven. Daarom bestaat het plan om op de site zelf of op een aanpalend grondstuk via grondruil een nieuw gebouw te ontwikkelen en zo een financiële oplossing te vinden. Hiervoor onderzoeken we de mogelijkheden qua inpassing in de stedelijke ontwikkeling in de buurt, zowel volgens het OMA-masterplan van destijds als met het toekomstige RUP.
A+ Hoe kan een nieuwe ontwikkeling voor een oplossing zorgen?
Agwa – STW Een nieuwe ontwikkeling biedt verschillende mogelijkheden. Het gebouw zou een coöperatieve kunnen worden waarin bewoners aandelen zouden kunnen kopen na de verkoop van hun eigen woning. Via een samenwerking met Wooncoop zou hiervoor ook plaats komen voor 7 à 8 procent financieel kwetsbare profielen. Een andere mogelijkheid is het Community Land Trust model waarbij de Stad Gent eigenaar wordt van de grond en de bewoners alleen de woningen zelf kopen.
A+ Wat zijn de mogelijkheden voor het gebouw zelf, onafhankelijk van een nieuwe ontwikkeling?
Agwa – STW De Stad Gent, de coöperatieve of een andere partner zou de woningen kunnen opkopen en ze vervolgens verhuren als sociale woningen via een sociaal verhuurkantoor. Je kunt het gebouw ook als een verticale verkaveling beschouwen, waarbij je de gemeenschappelijke delen zoals de kernen, maar ook de daken, de stookplaats en de gevels gaat onteigenen. Deze worden dan eigendom van de Stad Gent die hierop de nodige werken uitvoert.
We bekijken ook andere instrumenten zoals de bestaande energiesubsidies, maar ook microkredieten, of het principe van ‘Gent Knapt Op’ die bulletleningen verschaft om de energietransitie te financieren. Die leningen, tot een plafond van 35.000 euro, betaal je in één keer terug, op het moment van verkoop of bij de erfenis na overlijden van de eigenaar. Het zijn stuk voor stuk complexe financiële modellen, en een eerste uitdaging is de juiste informatie geven en het begeleiden van de bewoners. De allesomvattende vraag hierbij blijft hoe je de bijna onvermijdelijk gentrificatie kunt tegengaan.
A+ Waarom is gentrificatie onvermijdelijk?
Agwa – STW De bewoners zijn, op enkele uitzondering na, allemaal eigenaar van hun woning. Je kan ze niet dwingen hun woning te verkopen, of hen een specifieke renovatie, koper of prijs opleggen. Bij een verkoop in functie van een coöperatief model wordt onder de marktprijs verkocht. In ruil krijg je hiervoor aandelen en kapitaal – de berekeningen zijn nu lopende – maar moet je toch nog huur betalen. In een evenwichtig Wooncoop model is maar plek voor maximum 8% financieel kwetsbare bewoners, terwijl bijna alle eigenaars in dat profiel passen. Het is onvermijdelijk dat een aantal bewoners hun appartement toch zullen moeten verkopen. Deze komen dan deels in handen van de middenklasse. Het resultaat wordt wellicht een mix van alle bovengenoemde systemen, wat ook een bepaalde diversiteit mogelijk zal maken.
A+ Wat is de conclusie en wat zijn de volgende stappen?
Agwa – STW De studie met alle verschillende mogelijkheden wordt voorgelegd aan de Stad Gent en aan het Stedenbeleid Vlaanderen. Gezien het hoge pilootprojectgehalte van het voorstel, stellen we voor om een projectsubsidie aan te vragen bij Europa om de volgende stappen te zetten: het architecturaal project uitwerken, de buren rond de tafel krijgen om grondruil te bespreken, de coöperatieve in detail uitwerken, enz. Vanuit de studie formuleren we ook een aantal adviezen naar de verschillende beleidsniveaus (VME, Stad, Vlaanderen, Europa, …) toe op verschillende vlakken. Dat gaat van subsidies tot statuten van VME’s en van energie tot buurtwerking. Op deze manier kan ons onderzoek toegepast worden op soortgelijke gebouwen in andere steden. Alleen al in Vlaanderen zijn er heel wat te vinden. Een speerpunt in deze adviezen is het aanstellen van drie profielen: een technisch werker, een sociaal werker en een crisismanager, die samen de complexiteit zulke projecten op een participatieve wijze kunnen aangaan. Het is namelijk duidelijk dat een Raad van Bestuur en een syndicus niet de tijd, de capaciteit of de bevoegdheid hebben om zulke gebouwen op een inclusieve wijze te laten evolueren.
Sogent
Sogent, het stadsontwikkelingsbedrijf van de Stad Gent, staat mede in voor het stedelijk beleid op het vlak van stadsontwikkeling en vastgoedbeheer. Het zet steeds meer in op kwalitatieve en betaalbare huurwoningen als een blijvend alternatief voor budgetkoopwoningen. Een gesprek met Sylvianne Van Butsele (Directeur Strategie en Operaties), Rebecca De Vos (Manager Vastgoed) en Sofie Van Ginderachter (Manager Gebiedsontwikkeling).
A+ Sinds geruime tijd zetten jullie in op een groter betaalbaar huuraanbod. Waarom is dat?
Sogent Een groot deel van de inwoners van Gent heeft een wens om eigenaar te worden. Tegelijkertijd zien we dat het aandeel huurders in Gent bijna 50 procent bedraagt. Dat percentage ligt veel hoger dan in de rest van Vlaanderen. Gent is niet alleen een groeiende, maar ook een dure stad om te wonen. Toch willen we die inclusief houden: we willen dat ook mensen met een bescheiden beroep en de groeiende groep alleenstaanden er kunnen blijven wonen.
Het woonbeleid zette een tijdlang in op het subsidiëren van koopwoningen, bijvoorbeeld via een sociale lening of via het aanbieden van budgetwoningen, waarbij stadswoningen verkocht werden onder de marktwaarde. Maar met deze aanpak bleef de impact naar de beoogde doelgroep te beperkt. Zeker als we ook de groep mensen willen bereiken net boven de doelgroep van sociale woningen, die vaak ook geen startkapitaal heeft om een eigen budgetwoning te kunnen kopen. Als we ook voor hen voldoende betaalbare woningen willen voorzien, moeten we de aankoopprijs echter zozeer laten zakken en wordt de nood aan publieke inbreng veel te groot. Programma’s van gesubsidieerde koop kunnen dus maar een beperkte bijdrage leveren aan de betaalbaarheid van het wonen.
Bovendien merkten we ook dat de beoogde doelgroep de budgetkoopwoning snel kan ontgroeien. Een van de voorwaarden om er aanspraak op te kunnen maken, is dat je de woning gedurende de eerste tien jaar niet verkoopt. Je job of gezinssamenstelling kan snel evolueren, veel sneller dan vroeger, en dus wil een eigenaar vaak eerder het huis verkopen. Maar als we dat zouden toelaten, schieten we ons doel van budgetkoop voorbij, en werken we juist speculatie en uiteindelijk onbetaalbaarheid in de hand.
Vandaar dat het cruciaal is dat het stedelijk woonbeleid verder inzet op een groter betaalbaar huuraanbod. Het woonbeleid zet zowel in op sociale huisvesting als op budgethuurwoningen. De woonmaatschappij Thuispunt Gent focust op sociale huurwoningen. Wij bij Sogent staan dan weer in voor de shift van budgetkoop naar budgethuurwoningen. De doelgroep hiervoor bestaat uit de mensen die net geen toegang krijgen tot een sociale huurwoning, of voor wie de Gentse private huurmarkt net te duur is.
A+ Hoe verwezenlijk je dat groter betaalbaar huuraanbod precies?
Sogent In elk van onze woonprojecten streven we naar een gezonde mix van koopwoningen, sociale huurwoningen en budgethuurwoningen – dat is belangrijk om het project, ook financieel, te doen slagen. We mikken op een samenstelling van 60 procent conventionele, marktconforme woningen, 20 procent sociale woningen en 20 procent budgetwoningen.
Tien jaar geleden al (in 2013) werd onze dochterorganisatie Huuringent opgericht: een stedelijk verhuurkantoor dat private woningen voor een eerlijke prijs doorverhuurt aan personen met een bescheiden inkomen. Huuringent neemt de rol van betaalbare verhuurder op in toekomstige woonprojecten van Sogent. Het project Kaai 24 aan de Voorhaven op de Muide, naar een ontwerp van Dierendonckblancke en Lust architecten, is een goed voorbeeld. We realiseren er een woonproject van 72 energiezuinige appartementen rond een gemeenschappelijke binnentuin. Er worden 27 appartementen te koop aangeboden en 20 appartementen zullen door een sociale huisvestigingsmaatschappij verhuurd worden. De overige 25 appartementen worden als budgethuurwoning op de markt gebracht door het stedelijk verhuurkantoor.
Voor het welslagen van een kwalitatief woonproject met een bepaald percentage budgethuurwoningen, is het van kapitaal belang dat de projectontwikkelaar van in het prille begin overtuigd is en zijn businessmodel hieraan aanpast. Een geslaagd voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van het nieuwe S-vormige gebouw op het Koningin Mathildeplein, aan de zuidzijde van het station Gent-Sint-Pieters, een realisatie van 360 architecten. Sogent sloot hiervoor een samenwerkingsovereenkomst af met de private partner Acasa Group. In het gebouw komen 63 budgethuurwoningen die allemaal beschikken over een inpandig terras. Er zal ook een collectieve binnentuin zijn, een dakterras en een tuinpaviljoen met een keuken waar bewoners kunnen samenkomen of een privé-activiteit organiseren. De woningen worden door Huuringent op de markt gebracht tegen vooraf vastgelegde huurprijzen.
Het is noodzakelijk om én het huren op te waarderen én het huuraanbod te verbeteren en betaalbaar te maken. Om de paradigmashift van koop naar huur te verwezenlijken, is het van groot belang dat iedereen mee is in het verhaal: de overheden, de projectontwikkelaars, de verhuurmaatschappijen, de private eigenaars en natuurlijk ook de eigenlijke toekomstige bewoners. Er is een geleidelijke verandering nodig in het denken over wonen en kopen; noem het een mentaliteitswijziging, een generatiewissel, of een ander soort systeemdenken. Dat gaat traag. De huidige laagconjunctuur blaast ons niet bepaald veel wind in de zeilen, wel integendeel. Maar we geloven hard in de inclusieve stad, en we zijn ervan overtuigd dat daarvoor onder meer een betaalbaar huuraanbod noodzakelijk is. We zitten in een pionierende fase, we tasten af wat werkt en wat niet, we leren en schaven bij. Een paradigmashift verwezenlijk je niet op een dag; er is geen revolutie, maar een voortdurende evolutie voor nodig.
51N4E – Cast
De studio Cast van het Brusselse ontwerpbureau 51N4E legt zich specifiek toe op het realiseren van aanpasbare gebouwen die meerdere doelen tegelijk dienen en de omgeving opladen. Een van die doelen – die ze niet rechtlijnig maar veelzijdig benaderen – is woonbetaalbaarheid. Een aftastend gesprek met de projectleiders van 51N4E-Cast – Wim Menten, Matthieu Moreau en Aline Neirynck – over aanpasbaarheid, collectiviteit en verdichting, en de mogelijke verbanden ertussen.
A+ Als jullie het hebben over manieren om te komen tot woonbetaalbaarheid, gaat het jullie niet zozeer om de concepten van sociaal, bescheiden of eerlijk wonen, of over alternatieve financieringsmodellen en eigendomsvormen. Het gaat 51N4E in de eerste plaats om heel concrete ruimtelijke ingrepen die toelaten dat mensen elkaar ontmoeten. Kun je het verband tussen gedeelde ruimte en betaalbaarheid verduidelijken?
51N4E-Cast Als we kijken naar vroegere maar ook hedendaagse voorbeelden van sociale woningbouw, merken we dat het al te vaak gaat over een minimumaantal vierkante meters of slaapkamers, over voldoende licht, lucht en hygiëne, en over isolatie, ventilatie, energie en verbruik. Over monetaire of kwantitatief meetbare factoren. Dat is heel belangrijk, maar we vinden dat sociale woningbouw op die manier nogal ‘technisch’ wordt benaderd. Er wordt zo weinig nadruk gelegd op het ‘sociale’ in sociale woningbouw; het belang van cohesie tussen bewoners, van het zich kunnen integreren in een woongemeenschap.
Juist voor de vaak al kwetsbare bewoners van een sociale woonwijk lijkt ons dat cruciaal. Zij hebben meer nodig dan alleen een acceptabele woonst. Zij hebben verbinding nodig, inbedding, een buurt waarin mensen mee zorg dragen voor elkaar, ook buiten de strikt familiale wooneenheid. Een plek om een groter familiefeest te houden, veilig te spelen, te helpen met huiswerk of kinderopvang, spontaan te babbelen met buren.
A+ Gaat het jullie dan over combinaties van individuele en gedeelde ruimtes, die buurten versterken? Over buurtvormende architectuur?
51N4E-Cast Ja, in het Frans is daar een mooi woord voor: le voisinage. Wij zijn ontwerpers en denken dus ruimtelijk. We zoeken naar een architecturaal alfabet om ontmoetingen, relaties en collectiviteit te bevorderen. Dan gaat het bijvoorbeeld over een gedeelde tuin of terras, over een brede trap, een overmaatse passerelle of een open inkompartij die als buitenkamer kan worden gebruikt. Plekken waar toevallige ontmoetingen kunnen plaatsvinden of gewone, alledaagse dingen samen gedaan kunnen worden. Maar het gaat bijvoorbeeld ook over grote raampartijen, waardoor er visueel contact is tussen de bewoners en hun omgeving.
A+ Dat lijkt me niet alleen belangrijk voor sociale woningbouw.
51N4E-Cast Zeker niet, maar wel in het bijzonder. Want door de gedeelde ruimtes geef je kwetsbare bewoners niet alleen meer ruimte dan ze normaal zouden kunnen betalen, maar ook de kans zich te integreren in een buurt, zich een plek eigen te maken samen met anderen, om een gemeenschap te vormen. Uit onderzoek van socioloog Dirk Geldof (Universiteit Antwerpen) blijkt dat er momenteel in wijken met meer diversiteit en lagere inkomens veel minder groen is. [1] Er zijn minder privétuinen en parken. Dat is heel problematisch, omdat er meer gezinnen wonen met kinderen. Juist zij komen in de minst groene buurten van onze samenleving terecht. Er is dus een nieuwe dynamiek nodig, die de ruimte herverdeelt en waar plaats is voor groen en ontmoeting.
Om een veerkrachtige buurt te maken, waarin oude met nieuwe bewoners samenleven, en elkaar niet alleen accepteren maar ook omarmen, is er een mix van mensen nodig. Anders krijg je segregatie en gettovorming, met aan de ene kant van het spectrum de Vlaamse villawijk en aan de andere kant de hoofdstedelijke sociale buitenwijk. Het is onze ambitie om met onze architectuur mensen samen te brengen en te mengen, oude en nieuwe bewoners, met verschillende identiteiten en achtergronden, en op verschillende sporten van de inkomensladder. We zoeken naar een model voor de ‘verdichte, dorpse woonkern’. En daarvoor zijn die gedeelde ruimtes zo belangrijk: ze vormen een mechanisme om sociale bewoners te onthalen in de buurt.
A+ Zijn er ook limieten aan collectiviteit?
51N4E-Cast Het gaat ons eigenlijk niet zozeer om formele vormen van collectief wonen. Het is ons meer te doen om robuuste woonmodellen waarin gedeelde ruimtes een belangrijke rol spelen; plekken voor informele momenten van samenzijn op basis van concrete, alledaagse ervaringen. Dat is net iets anders. Want natuurlijk zijn er grenzen aan collectiviteit. Om antropologe Ruth Soenen te citeren, met wie we onder meer samenwerken voor de wijkstructuurschets Moscou-Vogelhoek in Gent: gemeenschap mag geen sociale verplichting vormen. [2] Te veel ‘togetherness’ kan het samenleven kapotmaken. Het gaat dus vooral om een ambivalente versie van gemeenschap, waar naast connectie ook disconnectie mogelijk is. Over een subtiel samenspel van ontmoeten én vermijden. Daarom zijn gradaties noodzakelijk in het delen van ruimte binnen eenzelfde project. Geen geslaagde gedeelde ruimte zonder voldoende semipublieke en volledig private ruimte.
A+ Jullie koppelen betaalbaarheid niet alleen aan collectiviteit, maar ook aan aanpasbaarheid en verdichting. [3] Kun je dat uitleggen aan de hand van enkele sociale projecten waaraan jullie werken?
Cast Slimme, aanpasbare modellen kunnen bestaande wijken transformeren tot aantrekkelijke woonplekken en zo een antwoord bieden op veranderende gezinssamenstellingen. Tegelijk bieden collectieve, robuuste woonomgevingen kansen om de beperkte open ruimte die er is te vrijwaren en de natuurlijke draagkracht ervan te laten groeien. Door te verdichten blijft meer ruimte over voor groen: een gedeelde tuin of een speelbos, een volkstuin of een fietsenstalling voor de buurt. Dus ja, verdichting en aanpasbaarheid, collectiviteit en inclusie, vergroening en ecologie gaan samen. Ze zijn deel van eenzelfde geheel, waarin het ontwerpen van gedeelde, open ruimte cruciaal is.
Omdat er voor sociale huisvesting beperkte bouwbudgetten zijn, moet je als ontwerper vooral focussen op wat essentieel is voor het bevorderen van betrokkenheid. We kiezen vaak voor kleine ingrepen met een grote impact, zo eenvoudig en kwalitatief mogelijk. Zo ook in ons project voor de Brusselse tuinwijk Homborch, gebouwd door de Ukkelse coöperatie voor goedkope woningbouw in 1930. De tuinwijk telt 120 bestaande woningen – kleine, witte huisjes langs kasseistraatjes – gebouwd op een plateau met een unieke topografie. In opdracht van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) realiseren we er 90 bijkomende betaalbare wooneenheden (sociaal en middenklasse). We voorzien het merendeel ervan van een ruime buitentrap en leefruimtes met grote ramen en verschillende zichten.
Ons hoofddoel is om de landschappelijk kwaliteit van de tuinwijk te herdenken, zodat ze meerdere rollen tegelijk kan vervullen. Daarom moeten we heel erg inzetten op het verdichten van woonpolen en op nieuwe manieren om de wijk te doorkruisen. We maken daarvoor gebruik van de topografie van het landschap. Het monotone graslandschap verdwijnt en we creëren verschillende soorten groene ontmoetingsplekken in de plaats: soms wild dan weer aangelegd, soms moestuin dan weer sportveld, soms volledig publiekelijk dan weer wat verscholen en privaat. We werken nauw samen met sociologen en landschapsarchitecten (Coloco); het gaat ons immers om het scheppen van ‘een gedeeld landschap’ dat instaat voor het vormen van een Homborch-gemeenschap.
In de Peterboswijk in Anderlecht – ook wel ‘de gevaarlijkste wijk van het land’ genoemd omwille van de drugsproblematiek – zijn we momenteel samen met Lacaton & Vassal een woontoren met 81 sociale appartementen aan het renoveren. In dit soort projecten waar het budget beperkt is, is het superbelangrijk dat je weloverwogen beslissingen neemt: wat renoveer je wel, en wat niet? We zetten hier enerzijds in op het toevoegen van een structuur aan beide langsgevels zodat elk appartement een wintertuin krijgt, en anderzijds op het investeren in gedeelde, semipublieke ruimtes in de plint die een relatie aangaan met de straat en het maaiveld. Het project verbetert dus niet alleen de kwaliteit van de wooneenheden, maar maakt ruimte voor collectieve, sociale verankering in de wijk.
Ook in ons masterplan voor de sociale woonwijk Groothuis in Verrebroek vormt de renovatie van de woningen de aanleiding om het onbebouwde woonuitbreidingsgebied te vrijwaren van verhardingen. We verhogen tegelijk de densiteit van de wijk en zetten in op zachte mobiliteit, waardoor een autostraat tot leefstraat wordt omgevormd. Zulke leefstraten maken dat de bewoners zich de wijk eigen kunnen maken; ze zorgen voor ontmoeting en interactie, typerend voor de dorpse densiteit. Het omliggende polderlandschap houden we open en ontwikkelen we tot een natuurlijke, productieve en biodiverse biotoop, toegankelijk voor de bewoners van de wijk en omliggende buurten.
A+ Jullie samenwerking met antropologen, sociologen, ecologen en landschapsarchitecten is opvallend. Die multidisciplinaire aanpak lijkt noodzakelijk voor de maatschappelijke, zorgende houding in de manier waarop jullie architectuur maken.
51N4E-Cast We spreken zelf niet van inter- of multidisciplinariteit, maar van integratieve stedenbouw en architectuur. Dat betekent dat we verschillende expertises combineren zodat deze elkaar aanvullen en een geheel gaan vormen. Samen met Acte, een andere studio binnen 51N4E die meer focust op stedenbouw en de incrementele transformatie van een stad of stadsdeel, verbreden we onze ruimtelijke kennis met een sociale expertise. Want architectuur gaat tenslotte over het zich toe-eigenen van ruimte. Het gaat over keuzes van bewoners en gebruikers om hier wel en daar geen tijd door te brengen, of het nu gaat om een gedeelde of private ruimte. Kunnen we patronen herkennen in de toe-eigening? Waar begint en eindigt de strikt private wooncirkel? Waar zien we opportuniteiten voor verbinding, voor samenhorigheid?
Als integratieve ontwerpers gaat het ons om het scheppen van een kwalitatieve ruimte voor die alledaagse gewoontes en ervaringen, het creëren van een kader dat aanpasbaar en flexibel blijft zodat er zich ook nieuwe mogelijkheden en omstandigheden kunnen voordoen. Wanneer je als architect een ruimtelijke ingreep doet, ben je voor lange tijd verantwoordelijk voor wat er zich wel of niet kan afspelen. Voor ons is die integratieve attitude ook iets inclusiefs, en dus ja, iets fundamenteel zorgzaams.
Met dank ook aan Roxane Le Grelle voor het gesprek voorafgaand aan deze tekst.
[1] Dirk Geldof, Atlas Superdiversiteit Vlaanderen: ‘Betaalbare woningen in de stad zijn cruciaal, maar nieuwe bewoners hebben niet alleen nood aan betaalbaarheid, ze hebben ook sociale noden. Ze hebben nood aan speel-, sport en ontmoetingsruimtes, nieuwe types winkels en extra capaciteit voor scholen en gebedsplaatsen.’
[2] Ruth Soenen, ‘Cohousing without community?’, in: A+280 Special Edition: Collective Housing, October/November 2019
[3] Transformative Densification: 51n4e.com/programs/transformative-densification
Wooncoop
Wooncoop is een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om de woonbehoefte in heel Vlaanderen te behartigen. A+ sprak met Karel Lootens, die in 2018 de coöperatie mee oprichtte.
A+ Waarom riep je vijf jaar geleden Wooncoop in het leven? Wat was het doel?
Karel Lootens Vooral vanuit een sociaal-maatschappelijke overweging: wonen is een basisrecht, maar omdat een kwalitatieve woning steeds duurder wordt, blijft die voor velen een verre droom. Dat basisrecht komt dus steeds meer onder druk te staan. Bij Wooncoop dromen we van een toekomst waarin iedereen in een kwalitatieve en duurzame woning kan leven. Volgens ons moet daarvoor eerst een gat in de woonmarkt gedicht worden. Er bestaan in Vlaanderen grosso modo nog steeds slechts twee woontypes, twee uitersten van het woonspectrum: de (sociale) huurwoning langs de ene kant, en de koopwoning met een vast eigenaarschap en onderhevig aan speculatie aan de andere kant. We willen hiervoor een alternatief bieden, een radicaal nieuw woonmodel waar wonen uit het pure rendementsdenken wordt gehaald en de harde grens tussen kopen en huren verdwijnt.
A+ Hoe ziet dat alternatieve woonmodel eruit?
KL Op vraag van burgers kopen wij panden of gronden, we plannen en begeleiden de renovatie of bouw van het woonproject, en beheren het goed tijdens de bewoning – wat de bewoners zelf ‘ontzorgt’. Dat realiseren we met de financiële inbreng van verschillende mogelijke geldbronnen: ten eerste van de bewoners-coöperanten zelf, die aandelen kopen van de coöperatie. Hoe groter de kapitaalinbreng, hoe voordeliger de huurvoorwaarden worden. Als bewoner bepaal je zelf je maandlast, afhankelijk van je financiële situatie. Dit stelt je ook in staat om in de loop van je wooncarrière meer of minder kapitaal te sparen. Ook familie en vrienden (de achterban) of andere niet-bewoners kunnen een kapitaalsinbreng doen. Dan investeer je als ‘ethisch of impact gedreven belegger’ in aandelen van de coöperatie, en help je een lokaal woonproject te realiseren met een beoogd rendement van 2 procent per jaar. En wil je geen coöperant worden maar wil je wel investeren, dan kun je vanaf 5.000 euro een bedrag lenen aan Wooncoop met een rendement van 2 of 3 procent, afhankelijk van de duur van je lening.
A+ Maar het gaat om meer dan alleen een financieel model? Wooncoop staat voor ethisch investeren en sociaal ondernemen, waarin ecologie en duurzaamheid, samenleven en collectiviteit vooropstaan.
KL Ja, we willen niet alleen problemen in de huizenmarkt oplossen, maar zodoende ook een bredere sociale impact genereren. Omdat je samen met anderen eigenaar bent van een onderneming en die geheel democratisch bestuurd en gecontroleerd wordt, kom je al snel los van elk individualistisch, lineair en monetair streven, en draag je inherent bovengenoemde waarden hoog in het vaandel. Persoonlijk rendement buigt om in maatschappelijke winst. Daarom hebben we het bij Wooncoop niet zozeer over ‘betaalbaar wonen’ – ook al kan een groeiend percentage van onze bewoners kwalitatief wonen met een beperkter inkomen – maar over ‘duurzaam en eerlijk wonen’.
A+ Wat is het verschil precies tussen betaalbaar en eerlijk wonen?
KL ‘Betaalbaar’ is een subjectief woord: wat voor de ene persoon betaalbaar is, kan voor de andere onbetaalbaar zijn. Daarom focussen we bij Wooncoop op ‘wonen tegen een eerlijke prijs’. Het is die eerlijkheid die ervoor zorgt dat wonen bij Wooncoop betaalbaarder wordt. Om dit te bereiken, ontwikkelden we enkele ‘slimme systemen’. Het eerste en belangrijkste is: als je bij Wooncoop woont, huur je bij jezelf tegen de werkelijke kostprijs. Alleen de kosten van het gebouw en het beheer ervan worden in rekening gebracht – niet meer, niet minder. Er wordt nergens van twee walletjes gegeten, en we halen het wonen volledig uit elke vorm van speculatie, de hoofdreden waarom regulier wonen zo ontzettend duur is geworden.
Een ander systeem waarmee we wonen meer betaalbaar maken, is het evalueren van de kapitaalnood in groep in plaats van per persoon. Wanneer je een lening afsluit om een eigen huis te kopen, verwacht de bank dat je een deel van het kapitaal zelf inbrengt. Bij Wooncoop starten we ook alleen een project op wanneer de toekomstige bewoners en hun achterban een derde van het kapitaal kunnen bijeenbrengen, maar het grote verschil is hier dat we de inbreng berekenen over alle bewoners van het woonproject, en niet per persoon. Met dit solidariteitsmechanisme helpen mensen die meer kapitaal kunnen inbrengen andere personen met minder.
Door kapitaal te delen en te wonen tegen een werkelijke kostprijs, dankzij korting door achterban en via aandeelhouders die rendement afstaan, doen we ook samen aan een vorm van ‘preventie’. Want de nood aan betaalbaarder wonen groeit bij een groot deel van de Vlaamse middenklasse. Het eerlijk, inclusief en solidair model van Wooncoop kan er op langere termijn actief voor zorgen dat de wachtlijst voor sociale huisvesting trager toeneemt, misschien zelfs krimpt.
A+ Heeft dit nieuwe woonmodel ook impact op de architectuur en typologie van ons wonen?
KL Zeker. In alle opzichten is Wooncoop pionierend. Van het coöperatieve woonmodel zijn natuurlijk voorbeelden te vinden in het buitenland, zoals in Oostenrijk, Zwitserland en Zweden. Maar die kunnen we niet zomaar kopiëren; we moeten alles omdenken, rekening houdend met onze eigen typische, historisch gegroeide wooncultuur. De buitenlandse voorbeelden leerden ons wel veel over de architectuur en typologie van collectief of deelwonen: de verhouding tussen collectieve en private ruimtes, hoe je technieken centraliseert, welke duurzame materialen je best hanteert (want je woont er levenslang), en hoe je looplijnen organiseert. We hebben een pool aangelegd van architecten die dit progressieve woonidee mee willen vormgeven en die inzetten op kwalitatieve architectuur die mensen met elkaar verbindt. Op dit moment zijn er 26 projecten van Wooncoop lopende, waarvan 16 in opbouw. Zo zijn er De Drukkerij (Havana) in Gent, Moosherk in Hasselt (ectv) en De Wasserij in Antwerpen (Stramien).
A+ Hoe schat je de langetermijneffecten van dit nieuwe woonmodel in?
KL We kunnen op dit moment nog niet uit eigen ervaring zeggen wat de impact op lange termijn zal zijn. Maar als we kijken naar voorbeelden uit het buitenland, zien we dat coöperaties hun woningen tot 20 procent onder de marktprijs kunnen aanbieden. Het coöperatief wonen vergt een progressief denken, niet alleen van de bewoners en de architecten, maar ook van de overheid, het bankwezen, de ontwikkelaars en leveranciers. Omdat het met bestaande systeemlogica’s breekt, is het een erg traag proces en een werk van lange adem. We gaan stap voor stap. Ons motto is: morgen doen we nog beter dan gisteren.
CLT Brussels
Tien jaar geleden werd CLT Brussels opgericht, de eerste Community Land Trust naar Amerikaans model in België. Vorig jaar ontvingen ze hiervoor de World Habitat Award van de Verenigde Naties. A+ ging in gesprek met coördinator Geert De Pauw over de bijdrage van de organisatie aan een inclusiever woonbeleid in Brussel.
A+ Wie zijn jullie en wat doet CLT Brussels precies?
Geert De Pauw CLT Brussels is tien jaar geleden ontstaan vanuit verenigingen en activisten die zich inzetten voor het recht op wonen in Brussel. We vertrekken vanuit het principe dat wonen alleen betaalbaar kan blijven als je de speculatie neutraliseert, die de prijzen kunstmatig in de hoogte jaagt. Dit kun je bereiken door de grond uit de vastgoedoperatie te halen en ervoor te zorgen dat woningen alleen met een beperkte meerwaarde verkocht kunnen worden.
Wij worden ondersteund door het Brussels Gewest en hebben vandaag zes woonprojecten lopen van in totaal 120 woningen. Niet al deze woningen zijn nieuwbouw; het CLT-model kan ook perfect toegepast worden op renovaties. Maar bij elk van die projecten blijven wij eigenaar van de grond. De woningen worden deels met subsidiegeld gebouwd of gerenoveerd, de rest wordt betaald door de kopers via hypothecaire leningen. Als een eigenaar van een van deze woningen zijn of haar woning opnieuw wil verkopen, kan dit tegen de initiële verkoopprijs plus maximaal 25 procent van de geschatte meerwaarde. Concreet wil dat zeggen dat een woning die bij de bouw 250.000 euro geschatte waarde bedroeg, waarin 50.000 euro subsidies geïnvesteerd zijn en die bij verkoop geschat wordt op 290.000 euro, maar voor 210.000 euro verkocht kan worden. Dat is wat bij ons het verschil maakt met andere betaalbare koopwoningen: ze blijven betaalbaar, ook als ze van eigenaar wisselen. Als je de winst op de meerwaarde van vastgoed na verkoop niet kunt reglementeren, wordt vastgoed opnieuw een speculatieobject en zijn subsidies voor koopwoningen voor de overheid weggesmeten geld.
A+ Jullie zetten in op eigenaarschap en niet op de huurmarkt. Waarom precies? En voor wie zijn CLT-woningen?
Geert De Pauw Onze woningen zijn voor de laagste inkomensklassen, voor mensen die recht hebben op een sociale woning. We werken met een aanmeldingssysteem en wachtlijsten. De verkoopprijs is afhankelijk van het inkomen van de koper. We zorgen ervoor dat de maandelijkse afbetaling niet hoger is dan een derde van het inkomen van de koper.
We zetten in op koopwoningen omdat we geloven dat eigenaarschap tal van voordelen heeft. Een eigen woning betekent woonzekerheid, kapitaalopbouw, onafhankelijkheid en ook een nalatenschap voor je kinderen, waardoor je uit de spiraal van generatiearmoede kunt stappen. Wij geloven dat ons systeem een goede aanvulling is van de sociale huurwoningen die voorzien worden door de overheid.
A+ Eigenaarschap kost ook geld. Hoe gaan de eigenaars om met de kosten voor onderhoud en renovatie?
Geert De Pauw We proberen de kopers zo veel mogelijk te begeleiden in hun statuut van eigenaar; we geven opleidingen rond mede-eigendom, sparen, huishoudbudgetten enzovoort. We hebben ook een recht op toezicht. Bij duidelijke verwaarlozing van een woning kan CLT tussenkomen. Grote renovatiewerken hebben zich nog niet voorgedaan in onze gebouwen aangezien deze nog niet zo lang geleden gerealiseerd zijn, maar we weten uit studies van het Champlain Housing Trust in Burlington, het Amerikaanse model waarop onze CLT gebaseerd is, hoe we dit kunnen aanpakken, zodat de betaalbaarheid gegarandeerd blijft.
A+ Honderdtwintig woningen in tien jaar tijd voor een stad als Brussel blijft een druppel op een hete plaat. Hoe zien jullie de toekomst?
Geert De Pauw We blijvend het overheersend eigenaarsmodel in vraag stellen, maar om hierop echt impact te hebben is het belangrijk om te groeien. We willen in de toekomst grotere projecten bouwen, met meer wooneenheden, zodat we ook nog goedkoper kunnen bouwen. We willen ook meer inzetten op renovaties en minder op nieuwbouw, gezien de realiteit van de Brusselse context. We kijken hoe we hiervoor bijvoorbeeld panden kunnen kopen van de gemeente in het kader van een wijkcontract.
Voorts willen we blijven onderzoeken hoe we bestaande woningen uit de markt kunnen halen en leegstand kunnen aanpakken. We werken ook samen met het project Renolution van Leefmilieu Brussel, waarbij de grond onder de woningen van mensen die de nodige energetische renovatie niet kunnen betalen, verkocht wordt aan CLT en via een aanvullende premie de werken toch uitgevoerd kunnen worden.
A+ Jullie realiseerden vorig jaar Calico, een atypisch project. Wat houdt dit precies in?
Geert De Pauw Calico is de afkorting van Care and Living in Community. Het is een atypisch project omdat het een collectief initiatief was van verschillende organisaties die allen op hun manier een andere, meer betrokken manier van samenleven willen ondersteunen. Dat vertaalt zich ook in het programma waar naast een tiental klassieke CLT-woningen ook nog coöperatieve woningen, tien huurwoningen voor kwetsbare vrouwen, een geboortehuis waar je in alle veiligheid buiten een ziekenhuis kunt bevallen en een sterfhuis en woningen voor daklozen zijn gerealiseerd. Alle programma’s delen een gemeenschappelijke tuin, er is een ontmoetingsruimte voor mensen met mentale problemen en er is extra aandacht voor de intergenerationele mix.
Het gebouw zelf was, toen we het kochten, al gepland en vergund maar nog niet gebouwd. Het werd gerealiseerd op grond van CLT en is nu in gebruik. We stimuleren initiatieven voor sociale cohesie zoals een buurtkeuken met onverkochte producten uit de supermarkt, een huiswerkklasje op woensdag en via Housing First de begeleiding van daklozen voor hun herintegratie in de maatschappij.
Triple Living
Eind 2022 opende de Antwerpse projectontwikkelaar Triple Living een tentoonstelling over betaalbaar wonen en noodwoningen in het oeuvre van de Japanse architect Shigeru Ban, met wie ze momenteel een woongebouw maken in Antwerpen. A+ polst in gesprek met CEO Stefan Paeleman naar hun ambities om wonen in België betaalbaar te maken of te houden.
A+ Wat betekent betaalbaar wonen precies voor jullie?
Stefan Paeleman Betaalbaar wonen is een breed begrip. We deden er samen met Architecture Workroom Brussels een studie naar om meer vat te krijgen op de problematiek en inzicht te verwerven over hoe wij als projectontwikkelaar een antwoord kunnen bieden.
Vandaag kan een steeds groter deel van de bevolking – zij die zich in het eerste, tweede en soms derde inkomenskwintiel bevinden – geen woning meer kopen. Toch zijn wij ervan overtuigd dat een eigen woning een belangrijke manier is om armoede te counteren. België heeft geen goed gespijsd pensioenfonds zoals Nederland of Zwitserland en onze pensioenen zijn, zeker voor de onderste inkomensklassen, te laag om van te leven bij de huidige huurprijzen. Wij pleiten voor betaalbare koopwoningen als middel tot vermogensopbouw die het pensioen kan aanvullen en zo een pijler vormt van de sociale zekerheid. Voorts zorgt eigenaarschap ook voor betere buurten aangezien eigenaars vaak honkvaster zijn. Dat heeft een positieve impact op de sociale cohesie binnen een bepaalde buurt, wat dan ook weer de veiligheid ten goede komt.
We geloven dat de toegankelijkheid tot een systeem van ‘wonen onder je spaarboek’ belangrijk is omdat het de afhankelijkheid van subsidies en steun kan verminderen en burgers dus meer verzelfstandigt. In die zin is dat een wervend verhaal. Het is bovendien de visie geweest waar vorige generaties op inzetten en dat veel welstand creëerde in het verleden. Belangrijk is wel dat deze woningen kwalitatief zijn en lange tijd kunnen meegaan. Wij zijn van oordeel dat we dit soort ‘degelijke’ gebouwen maken.
Er bestaan uiteraard vandaag al betaalbare koopwoningen, maar deze scoren vaak slecht op energetisch vlak en liggen meestal in gemeenten zonder goede aansluiting met het openbaar vervoer en met een lage werkgelegenheid. Indirect zijn die woningen dus heel duur, omdat je veel betaalt aan mobiliteit en energie. Voorts zorgt die versnipperde ruimtelijke ordening ervoor dat open ruimte schaars is en de maatschappelijke kost van het wonen stijgt. Daarom moeten we in het economisch kerngebied bouwen. We moeten nadenken over hoe we dit metropolitaans gebied willen doen werken, hyperconnectief, met een goed functionerend openbaar vervoer. Stadsverbreding op de juiste locatie mag geen taboe zijn, maar kan misschien juist de hefboom zijn naar meer open ruimte, plek voor landbouw, natuur en water.
Het is belangrijk te duiden dat metropolitaan geen hyperstedelijkheid is, maar eerder slaat op een soort stedelijk plangebied waar plaats is voor alle vormen van wonen. Het metropolitane richt zich op efficiënte organisatie van infrastructuur en openbaar vervoer, gebaseerd op een goede stedenbouwkundige visie.
A+ Wat zijn de obstakels bij de bouw van betaalbare koopwoningen in dit metropolitaan gebied?
Stefan Paeleman Vaak denkt men dat goedkoop bouwen met specifieke bouwtechnieken en materiaalgebruik te maken heeft, of met een ander soort ontwerp, maar op dat vlak is het vet al van de soep, tenminste als je degelijk wilt bouwen. Er bestaan veel verschillende aanpakken in verschillende domeinen, van systeembouw tot community-landtrustmodellen, maar wat ontbreekt is een systemische houding. Een holistische kijk die de verbanden legt tussen verschillende maatschappelijke thema’s en waarbij de oplossing van het ene probleem misschien ook de hefboom is om het andere op te lossen. Ik ben van oordeel dat onze gewestplannen minstens gedeeltelijk niet deugen. Deze plannen zijn ontstaan in een tijdperk waarin men dacht aan de auto als primair vervoermiddel. Ik geloof dat de consensus groeit dat dit niet de juiste manier is. Hiervoor hebben we een betaalbare grondpositie nodig, rechtszekerheid en een realistisch eisenpakket.
De grond is schaars, maar deze schaarste is door verschillende overheden zelf gecreëerd. Te veel projecten raken door de vergunningstrajecten maar worden door juridische procedures nooit definitief uitvoerbaar. Soms mag je minder dens bouwen, minder hoog, de woningen moeten groter of er moet meer plaats zijn voor groen. De klinkt allemaal wel mooi, maar het resultaat is een nog grotere schaarste aan grond en dus onbetaalbare grondprijzen en dito eindproducten.
Het gebrek aan rechtszekerheid, of de duidelijkheid wat en hoe je precies waar kunt bouwen en de daarmee gepaard gaande risico’s op procedures die het bouwproces kunnen stilleggen, openen de deur voor speculatie en drijven de prijzen de hoogte in. Het eisenpakket op zijn beurt, met de steeds toenemende regelgeving, jagen de bouwkosten steeds verder naar omhoog en ook hier wordt het risico op extra procedures weer groter. Er is politieke moed nodig om te beslissen bepaalde zaken terug te voeren tot hun essentie, zich de vraag te stellen: ‘wat hebben we echt nodig?’. Alleen zo kunnen we degelijke woningen bouwen.
A+ U hebt het over nieuwbouw, maar wat met de al bestaande gebouwen?
Stefan Paeleman Slechts 3 à 5 procent van het woonpatrimonium is vandaag aangepast aan de energie- en comfortnormen. Een groot deel van het vastgoed kan niet aangepast worden. Wat moet hiermee gebeuren? Moeten we dit allemaal afbreken of energetisch renoveren? Of moeten we eerder nadenken over duurzame energievoorzieningen die dit minder performant patrimonium voeden? Voorts bestaat ook een deel van het patrimonium uit kostbaar erfgoed. Het is niet altijd gemakkelijk dit op een performante manier energetisch te renoveren. Er is een hele grote markt bij de Q2 en Q3 voor degelijke betaalbare koopwoningen, maar juist daar is het zo belangrijk dat deze energetisch goed presteren, anders kun je niet over betaalbaarheid spreken.