100 jaar Bauhaus

Hoe belangrijk het 100 jaar geleden door Walter Gropius gestichte Bauhaus ook was voor de ontwikkeling van kunst, design en architectuur in Europa, het kwam niet zomaar uit de lucht vallen. De ‘Werkbund’, waar Gropius lid van was, streefde er al voor WO I naar om kunst en ambacht te verzoenen met de nieuwe tijd en industriële productie. Wat architectuur betreft boekte die Werkbund tijdens de hoogdagen van het Bauhaus zelfs veel meer resultaten. Ook de revolutionaire pedagogie van het Bauhaus ontlook eerder en elders. De Duitse bondstaat Baden-Württemberg (Ba-Wü), grijpt de viering van 100 jaar Bauhaus aan om uit te pakken met ‘zijn’ bijdrage aan die geschiedenis.
Het Bauhaus was nooit gevestigd in Ba-Wü, wel in Weimar (Thüringen), Dessau (Sachsen-Anhalt) en Berlijn, ook al was de stad Mannheim ooit wel de tegenkandidaat van Dessau bij het vertrek uit Weimar. Maar het streven naar vernieuwing van architectuur en design leefde er sterk. Dat ontdek je vooral in Stuttgart, hoofdstad van Ba-Wü, en dat zowel in het Kunstmuseum van de stad als de Staatsgalerie -een onvolprezen meesterwerk van James Stirling en Michael Wilford. Beide musea vullen elkaar aan. De Staatsgalerie biedt een breed overzicht biedt van de Europese kunst van de laatste anderhalve eeuw, maar koestert ook een ruime selectie uit het werk van Oscar Schlemmer. Die doceerde aan het Bauhaus zowel schilderkunst als dans en theater. De kostuums voor zijn ‘Triadische ballet’, een product van de Bauhausjaren, zijn hier nog steeds (deels) te zien.

Het Kunstmuseum daarentegen focust op kunst met lokale ‘roots’, met topwerken van Otto Dix en Gego. Met het Bauhaus hebben die geen uitstaan. Niet zo voor de rijke selectie uit het werk van de minder bekende Adolf Hölzl, een beeldend kunstenaar van Tsjechische afkomst. Hölzl ging al rond 1906 overstag voor de pure abstractie. Dat is vroeg, en zeker eerder dan zijn eeuwige concurrent en Bauhaus-staflid Wassily Kandinsky (die in de Staatsgalerie prominent aanwezig is). Het is een intrigerend oeuvre, omdat je ziet hoe de schilder een kat- en muisspel speelt met de gevestigde orde waar hij, als leraar aan de Akademie tegelijk toe behoorde. Terwijl hij puur schilderkunstige problemen als kleurstellingen en compositie exploreert geeft hij er vaak op het laatste moment een draai aan die zijn werk toch ‘herkenbaar’ maakte voor de goegemeente.
Maar net als leraar had hij door zijn inzichten een enorme invloed. Onder zijn leerlingen telde hij niet alleen Schlemmer, maar ook Johannes Itten. Diens beruchte ‘Vorkurs’ (vooropleiding) bepaalde de revolutionaire wending in het pedagogische concept van het Bauhaus. De zes maanden vooropleiding ‘bevrijdden’ de studenten van conventionele gedachten om zo hun eigen stem te ontdekken. Itten leerde ze omgaan met materie en onderwees ze in zijn kleurenleer. Hij haalde de mosterd voor één en ander echter grotendeels bij zijn leermeester Hölzl! Ook toen Itten het opstapte na conflicten met Gropius bleef zijn invloed doorwerken.

Beide musea tonen ook uitstekend werk van andere Bauhaus-stafleden zoals Paul Klee en Lyonel Feininger. Een ontdekking is zeker het oeuvre van schilder en graficus Willy Baumeister. Die was cruciaal voor de kunst van het naoorlogse Duitsland, maar ontwierp al in 1927 de affiche voor de ‘Bauausstellung Weissenhofsiedlung’. Die Siedlung is ongetwijfeld het belangrijkste object dat aan het Bauhaus verwant is in Stuttgart. Het was de eerste van zes Werkbund tentoonstellingen die tussen 1927 en 1932 het nieuwe bouwen propageerden aan de hand van concreet gebouwde woonwijken. Ludwig Mies van der Rohe (1888-1969), die vanaf 1930 de leiding van het Bauhaus zou overnemen, maakte het stedenbouwkundig plan dat ook nu nog bijzonder is. Hij strooide de gebouwen zo behendig, quasi-pittoresk, uit over de steile heuvelflank dat er toch een sterk totaalbeeld ontstond. Hij lokte bovendien het kruim van de Europese modernisten naar Stuttgart, een jaar voor de stichting van CIAM. De wijk is overigens nog steeds bewoond, op de dubbelwoonst van Le Corbusier na, die als museum ingericht werd.

Karlsruhe en Mannheim, twee nabij gelegen grote steden in Ba-Wü, kunnen niet aan Stuttgart tippen als het op Bauhaus-antecedenten aankomt, maar zijn toch elk op hun manier een bezoek meer dan waard. De Kunsthalle Mannheim verenigt een Jugendstil gebouw uit 1907 van Hermann Billing met een magistrale uitbreiding door von Gerkan Marg Partners. Dat architecturale geweld staat ten dienste van een uitstekend tentoonstellingsbeleid en een exquise collectie met onder meer ‘’L’exécution de Maximilien” van Edouard Manet. Tot 16 juni loopt er ook een retrospectieve van het werk van de Franse beeldhouwer Henri Laurens (vader van de ‘Belgische’ Claude Laurens). Opmerkelijk is ook het stadtheater (1957) bezoeken. Mies van der Rohe maakte er een ontwerp voor, maar het uitgevoerde gebouw is er slechts een verre echo van. Toen de stad beknibbelde op zijn plan bedankte Mies voor de eer. Gerhard Weber, een leerling, mocht de honneurs waarnemen. Desondanks is een intrigerend gebouw.

In Karlsruhe drukte het Bauhaus, in de persoon van Walter Gropius, wel direct zijn stempel op de stad met de Dammerstock wijk, dichtbij het Centraal station. Ook dat is een nog steeds bewoonde ‘Bauausstellung’, maar het verschil met de Weissenhofsiedlung van Mies is opvallend. Hier geen briljante compositie maar strakke organisatie. Het vlakke terrein leent zich daar beter toe, maar het verraadt ook het verschil in temperament en inzicht tussen beide Bauhaus directeurs. Mies is het genie, Gropius de ideoloog. Toch is de wijk een bezoek meer dan waard, al was het maar voor het uitstekende ‘biologische’ restaurant ‘Erasmus’ in de voormalige kruidenierszaak. Maar Karlsruhe ‘vaut le voyage’ hoe dan ook, ongeacht of het nu om het verbluffende ZKM (Zentrum für MedienKunst) of om een bezoek aan de historische barokstad gaat.


