Le retour à Bruxelles
Op 6 februari nodigen A + en BOZAR Gilles Perraudin en Barrault Pressacco uit voor een discussie over de steen. Freek Persyn (51N4E), de moderator van de discussie, heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om terug te komen op de vernieuwende aanpak van de twee bureaus.
Het werk van Perraudin en Barrault Pressacco is vernieuwend, zoals een renaissance vernieuwend is. Het is geen belofte van een andere toekomst, maar het herwaarderen van een aantal kwaliteiten waarvan we al een lange tijd voelen dat we ze missen. Beide architecten experimenteren met heel oude, ja zelfs archaïsche, manieren van bouwen, en het feit dat ze dat doen voelt aan als een frisse wind, een nieuwe adem.
De ene architect -Perraudin- bouwt op het platteland, waar het bouwen met steen een manier is om überhaupt te kunnen bouwen: een integere en slimme manier om te leren van lokale kennis en vindingrijkheid. Als we ons geënthousiasmeerd laten meeslepen door de beelden van de rustige precisie van het bouwproces en van de verstilling van het gebouwde resultaat, dan kunnen we er zelfs een fantasie van een ‘architecture without architects’ op projecteren. Een droombeeld van traagheid, van een wereld die onwerelds is, in contrast met de grootstedelijke realiteit zoals we die vandaag grotendeels beleven. Een wereld die ruraal en monastiek is, een plek voor ‘ora et labora’, een leven dat zorgt draagt voor de plek die dat leven ontvangt en mogelijk maakt. Formeel gezien zijn de gelijkenissen met de architectuur van Dom Hans van der Laan frappant: het materiaal is anders, maar de ruimtelijke opzet gelijkaardig. Het is het resultaat van het bouwen als een traditionele daad, die zich inschrijft in de lange tijd, als een ritueel van telkens opnieuw hetzelfde, van generatie op generatie, en ook voor volgende generaties. Het bouwen als een manier om kwaliteit te maken, en die kwaliteit ook over te leveren aan al wie zal volgen.
Het andere bureau -Barrault Pressacco- bouwt in de tegenpool van het platteland: midden in het hart van Parijs, de meeste dense stad van Europa. Hier wordt het bouwen in steen een daad die verrast, een daad die contrair is alhoewel het die niet zou moeten zijn. In een grootstad die cultureel gespannen zit tussen het star beschermen van het erfgoed van Haussmann, het trauma van de industrialisatie en het modernisme, en de recente plaatsloze fantasieën van groengewassen nieuwbouw, is het bouwen in massieve steen plotseling een act die de breuklijnen in het maatschappelijke discours verlegt en de bestaande tegenstellingen herschrijft en herdefinieert. Er is sprake van continuïteit en van een breuk tezelfdertijd. Door te bouwen in steen wordt een hedendaags discours serieus genomen zonder een voorafname te maken op het resultaat dat er uit voort zou moeten vloeien: lokale ketens, herbruik, klimaatverantwoord bouwen… worden niet vertaald in mediagenieke beelden van hoogtechnologisch groen. Wat oud is, is nog steeds van vandaag, en die keuze schrijft zich net als bij Perraudin in in een tijdshorizon die ver voorbij de onmiddellijke vraag kijkt. Of anders gesteld: er is de overtuiging dat sommige verlangens niet snel zullen veranderen, en er is geen angst om te stellen dat het gebouw dat je vandaag maakt ook binnen 50 of 100 jaar mensen en maatschappij zal overtuigen om het te blijven gebruiken.
Wat uit de overtuiging van beide architecten lijkt te spreken, is het idee (of het feit) dat het zinvol is een patrimonium te bouwen dat lange tijd zal meegaan, een investering die telkens opnieuw kansen zal geven aan het bewonen van zowel stad als platteland.
Deze positie is veel ingrijpender dan je op het eerste zicht zou denken. Het fragiele experiment van het bouwen met steen kan gezien worden als een culturele daad van verzet. Zeker in een land waarin de bouwcultuur zo geïndustrialiseerd is als in Frankrijk, is deze andere aanpak, dit andere pad, potentieel een aanval op gevestigde waarden en belangen. Het overeind houden van de geïndustrialiseerde bouwcultuur berust immers op het telkens opnieuw kunnen aanbieden van hetzelfde product, met telkens licht gewijzigde eisen en performanties. Zoals met een auto of een smartphone, blijft de industrie slechts draaien als de nood hoog blijft en het verlangen brandend. Vandaar de continu wijzigende stijlen, vereisten, performanties, reglementeringen… Het product mag nooit op punt staan, moet altijd achterhaald zijn, anders stokt het systeem en moeten de arbeiders naar huis (of de robots stilgelegd worden). Vanuit die optiek, maken deze experimenten van bouwen met steen deel uit van een lange strijd tegen een geïndustrialiseerde vorm van vooruitgang.
Deze experimenten resoneren dan ook met de recente geschiedenis van Brussel, waar de beweging voor de ‘reconstruction de la ville européenne’ zich ook verzette tegen de afbraak van de stad en van een manier van samenleven. Het discours van de reconstructiebeweging (van Maurice Culot en anderen) was een heftig pleidooi voor het behoud en het herstel van de Europese stad, maar was ook expliciet anti-industrieel. Illustraties uit de jaren zeventig laten beelden zien van de stad als een sociale en publieke ruimte, en koppelen dit verlangen aan een emancipatie van andere manieren van bouwen, meer artisanaal en meer betrokken op de arbeider en zijn vakmanschap. Deze beweging heeft de ontwikkeling van Brussel sterk beïnvloed en is onderdeel geworden van een mainstream discours, maar ondanks de intensiteit van de stedelijke strijd, of misschien net vanwege die intensiteit, is deze beweging er echter nooit echt in geslaagd om ook te overtuigen door de effectief gebouwde voorbeelden. De projecten zijn ofwel ‘gerecupereerd’ en verworden tot modernistische projecten met een ‘Europese’ façade, ofwel blijven steken in het pamflettaire en verworden tot een soort van ‘design’ die wel een esthetiek beoogt maar er niet in slaagt het resultaat te zijn van een voldragen bouwpraktijk. De combinatie van de recuperatie en het pamflettaire hebben het gedachtengoed van deze reconstructie beweging in diskrediet gebracht: de projecten hadden wel een zekere aanschijn, maar nooit een echt ‘wezen’. Ze zagen er wel anders uit, maar waren het nooit echt.
In het licht van deze recente geschiedenis is het boeiend vandaag deze twee architecten in Brussel te mogen ontvangen, in de hoop dat hun aanwezigheid ook hier enkele vastgeroeste interpretaties zou kunnen losweken. Hun gebouwde oeuvre kan als bewijslast gezien worden, als een manier om de onvervulde agenda van de ‘reconstruction de la ville européenne’ opnieuw op te nemen. Maar zoals het werk van deze architecten ook toont, wordt deze reconstructie enkel aannemelijk en aantrekkelijk als ze niet enkel ideologisch is, maar ook concreet beleefbaar wordt. En dat ze enkel concreet kan worden, als ze er in slaagt het productieproces te herijken. Deze twee voorbeelden laten zien dat reconstructie niet louter gaat over het herstel van wat afgebroken is, maar – zoals bij een renaissance – over het herwaarderen van bepaalde waarden en over het vinden van een manier om die vandaag opnieuw te realiseren. Gelijkaardige elementen, maar in een andere constellatie, niet zozeer materieel maar eerder maatschappelijk.
De ‘terugkeer naar Brussel’ van dit gedachtengoed nodigt dan ook uit om de productieketen van dit territorium te overwegen als een kans. België heeft een bouwcultuur die minder grootschalig geïndustrialiseerd is dan in Frankrijk, en biedt in die zin misschien kansen om hier verder te gaan in het experiment, door het niet weg te zetten als een architecturale fantasie uit de marge, maar als een zinvolle praktijk die een antwoord kan bieden aan de huidige grootstedelijke en territoriale vragen.
Is het mogelijk (of gewenst) om zo ambitieus te zijn? Het naoorlogse voorbeeld van Fernand Pouillon doet het beste en het slechtste vermoeden. Ja, hij bouwde voor het grote aantal in steen, maar Neen, hij is tragisch ten onder gegaan in zijn pogingen de productieketens radicaal te wijzigen. Het is een voorbeeld dat laat zien dat deze vraag niet enkel gaat over architectuur op zich, maar over een bouwcultuur als geheel, en over de manier waarop waarde gemaakt wordt.